Standbeelden

Het is op de vaderlandse treurbuis helaas een uitzondering dat programma’s, laat staan series met meer afleveringen over hetzelfde onderwerp, leuk én leerzaam zijn. Een gunstige uitzondering was deze zomer de VPRO-productie ‘Ministerie van Standbeelden’ van comedian en schrijver Mo Hersi die als driejarig kind van vluchtelingen uit Ethiopië naar Nederland kwam. Zijn interesse voor dit thema werd gewekt toen hij er een paar jaar geleden achter kwam dat er geen standbeeld bestond voor de Curaçaose Enith Brigitha, die in 1976 voor Nederland als eerste vrouwelijke zwemmer van kleur een olympische medaille won. Dankzij hem werd er geld ingezameld en in 2022 vond de onthulling plaats in Almere. Zijn serie begon in Hoorn, bij het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen (1587-1629), als gouverneur-generaal van de VOC een van de meest omstreden figuren uit de Nederlandse geschiedenis. Voor velen is hij belangrijk vanwege zijn ontegenzeglijke bijdrage aan onze welvaart, waarvoor hij met zijn lucratieve expedities een deel van de basis heeft gelegd. Voor anderen is hij de ‘slachter van Banda’, in 1621 verantwoordelijk voor duizenden doden op de gelijknamige Indonesische archipel in de strijd om het monopolie op de handel in nootmuskaat. Voor de historische helden van de Amsterdamse straatnamengestapo was dit eerder dit jaar een reden om het voorstel van een Nootmuskaatstraat voor een nieuwe woonwijk vanwege de ‘mogelijk koloniale associatie’ te schrappen en te vervangen door Mierikswortelstraat, vernoemd naar een plant met witte (!) bloemen. Overigens bestaat er wel nog altijd een Bandastraat in Nederland, en wel in het al eerder genoemde Almere, maar dit uiteraard geheel terzijde.

Onlangs werd er gedemonstreerd voor verplaatsing van het J.P. Coen-standbeeld naar het Westfries Museum in Hoorn waar het van de juiste historische context zou kunnen worden voorzien. En hoewel het een even gemakzuchtige als gangbare opvatting is van de nieuwrechtse hangbuikelite om elk protest bij voorbaat dan wel onmiddellijk te kwalificeren als verwend gejengel van zwakbegaafde meningventers: deze suggestie verdient op zijn minst een serieuze bestudering. Het is namelijk niet alleen in Nederland een historische gewoonte om te discussiëren over nut en noodzaak van standbeelden, Hongarije kent op dit gebied een nog veel roemruchter verleden en daar hebben ze een geweldige oplossing gevonden, die wat mij betreft ook hier navolging verdient. In 1993, twee jaar nadat de laatste Russische soldaat het land had verlaten, werd in Boedapest het Memento Park geopend met standbeelden van hoofdfiguren uit het communistische tijdperk, die eerder verspreid over de hele stad hun plaats hadden. Het park is een populaire toeristenattractie en wordt dagelijks door honderden toeristen bezocht. Onder andere Vladimir Lenin, Karl Marx, Friedrich Engels en gehate Moskou-marionetten zoals Béla Kun, Endre Ságvári en Árpád Szakasits zijn hier te zien. Een aparte plaats is ingeruimd voor Ilja Ostapenko en Miklos Steinmetz, twee kapiteins van het Rode Leger bij de bevrijding van Boedapest in 1944. Jozef Stalin, de dictator die tijdens de dertig jaren van zijn bloeddorstige schrikbewind (1922-1952) verantwoordelijk was voor de onnatuurlijke en vaak gewelddadige dood van tussen de tien en twintig miljoen mensen, heeft het niet gered: van hem staan alleen de laarzen er nog.


Copyright Peter Bonder.