Sobere opvang
Een van de speerpunten in het ‘strengste asielbeleid ooit’ van deze regering is de sobere opvang. Dat is geen nieuw fenomeen, integendeel, en het is ook een historisch gegeven dat we niet van de risico’s geleerd hebben. Op 27 oktober 2005 brak een brand uit in het cellencomplex op Schiphol die aan elf gedetineerde illegalen het leven kostte. De slachtoffers waren veroordeelde bolletjesslikkers uit Suriname, Turkije, Oekraïne, Roemenië, Georgië, Bulgarije, Libië en de Dominicaanse Republiek. Meteen na de brand kwamen advocaten van de gedetineerden en medewerkers van verschillende hulpverleningsinstanties met vernietigende kritiek op de gebrekkige veiligheidssituatie van deze sobere opvang: ‘Een prefab-gebouw, van kunststof materialen met smalle gangetjes’, ‘snel uit de grond gestampt’ en ‘niet geschikt om mensen lange tijd vast te houden’. De algemene indruk was dat de veiligheid ondergeschikt leek aan het strenge uitzettingsbeleid, wat ook met zoveel woorden werd bevestigd in het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Een van de conclusies luidde letterlijk ‘dat de Rijksgebouwendienst voorafgaand aan de bouw onvoldoende aantoonbaar rekening heeft gehouden met de risico’s ten aanzien van brandveiligheid en deze niet aan de Dienst Justitiële Inrichtingen kenbaar heeft gemaakt bij de oplevering van het gebouw’. Met andere woorden: hier was willens en wetens knoeiwerk geleverd, met levensgevaarlijke situaties als bewust ingecalculeerd risico’s. De bouwers wisten dat ze hun opdrachtgever opgezadeld hadden met een logistiek doolhof waarvan de bewoners bij een calamiteit als ratten in de val kansloos zouden komen vast te zitten, met paniek en chaos als versterkende factoren. De ambtenaren van de ene overheidsinstantie (de Rijksgebouwendienst) hadden hun collega’s op een ander departement (de Dienst Justitiële Inrichtingen) genadeloos genaaid. Hun directe verantwoordelijken, de ministers Piet Hein Donner van justitie en Rita Verdonk van vreemdelingenzaken, brachten een dag na de ramp een bezoek aan het complex. Ze schreiden bittere krokodillentranen: ‘Het moet vreselijk zijn geweest voor de vreemdelingen die daar vastzaten en het moet vreselijk zijn geweest voor het personeel’. Tegelijkertijd gingen bij de koffie-automaten in de Nederlandse kantoortuinen de eerste grappen alweer rond. Dat was dus in 2005. Dertien jaar later was Klaas Dijkhoff, ex-staatssecretaris voor asielzaken, fractievoorzitter van de VVD in de Tweede Kamer. Hij kwam in het nieuws door een gesprekje met een negenjarige migrantenjongen die zou worden teruggestuurd naar Irak en voor de camera zei te vrezen voor zijn leven als dat zou gebeuren. De reactie was ‘Ja, dus?’ wat in het decadent-liberale flegmajargon gelijk staat aan ‘Nou èn?’ Weer hetzelfde achterbakse betoog van huiveringwekkende desinteresse, weer dat opzichtige vertoon van misplaatste suprematie, weer die arrogante performance van geparfumeerde hypocrisie. Eau de Cologne met Old Spice. Ja, dus? Nou èn? Daarmee scoor je wel in de voetbalkantines van Vandaag Inside. En dan nu heel dapper bij Sven Kockelmann roepen dat je niet voor Geert Wilders gekozen zou hebben. Is er ook een sobere opvang voor slappe lafaards?
Copyright Peter Bonder.
Kijk ook op www.twentesport.com.