Parkeerproduct
Bert van den Brink is een ondernemer uit Ermelo die met de handel in pluimvee en vastgoed zoveel heeft verdiend dat hij met een geschat vermogen van 495 miljoen euro op de 104-de plaats in de Quote 500 staat. Hij is echter ook het levende bewijs dat het hebben van veel geld geen vanzelfsprekende garantie is voor een overmaat aan verbale intelligentie, laat staan een surplus aan normaal gedrag. We hebben het hier over een puissant rijke onbenul die denkt dat met zijn poen alles te koop is, dus ook verstand van voetbal. Zo’n man laat zich een clubsjaaltje van Cambuur omknopen, mag zich na een donatie van een fiscaal aftrekbare sponsorgift ‘suikeroom’ noemen en bedient zich vervolgens van teksten als: ‘Wanneer ze een tonnetje tekort komen om een leuke speler te krijgen, kunnen we daarover praten’. Tonnetje? Nee hè? Toch niet dat hoerlelijke yabyumjargon van geparfumeerde Zadelhoffjes die het tussen de kaviaar en de champagne over ‘steentjes’ hebben als ze hun Monopoly spelen? Hebben ze bordelen in het kuise Ermelo? Nee, althans niet openlijk, maar ook geen betaaldvoetbalclub, dus daarom wijkt hij uit naar Leeuwarden omdat daar een nieuw stadion komt met nieuwe kansen voor steentjesrijke mannetjes met tonnetjes. Natuurlijk koopt hij zelf ook een ‘stoeltje’ (skybox) vanwaaruit hij na een nederlaag tegen Volendam forse kritiek levert op enkele vaste basisspelers die hij wegzet als ‘oude mannen die tonnen betaald krijgen en niet presteren’. Oh. Dus nu zijn het ineens tonnen en geen tonnetjes meer? Los daarvan: hiermee zondigde hij niet alleen tegen de aloude voetbalwet die zegt dat sponsors de bitterballen en het bier moeten betalen en zich niet met het beleid moeten bemoeien – zeker als ze er geen verstand van hebben – maar schopte hij ook tegen het zere been van Cambuur-trainer Henk de Jong die zijn spelers terecht in bescherming nam: ‘Ik vind het erg dat hij zulke dingen zegt over mijn jongens. Zij zijn goud waard voor deze groep. Ik zie deze man nooit en denk ook dat hij nog nooit gevoetbald heeft. Ik heb met mijn supporters te maken. Ik zit hier vijftien jaar. De supporters zijn hier hun hele leven. Dit is een passant.’ En dan komt de dodelijke inkopper: ‘Bert van den Brink is een kippenvanger’. Daar sta je dan, als pluimveeplukker annex vastgoedvandaal zijnde. ‘Bert van den Brink is een kippenvanger’. Henk de Jong is niet alleen een man naar mijn hart, hij zou met zijn duidelijke taalgebruik ook een goede partij zijn in het thema waarover De Volkskrant vorige week een mooi artikel schreef: de noodzakelijke bemiddeling tussen burgers en overheid inzake de ondoorgrondelijke woordenbrij van ambtelijk klerkenproza, kurkdroge kantoortuinprietpraat en bureaucratische vaktermen zoals het vreselijke ‘parkeerproduct’ bij het aanvragen van een parkeervergunning. Het is een maatschappelijk probleem dat onnodig vaak leidt tot onbegrip, angst en struisvogelgedrag. Zo slaan veel mensen met schulden meteen al op tilt als ze een brief krijgen van welke overheid dan ook, terwijl ze die informatie wel nodig hebben om de zo gewenste verandering in hun situatie gedaan te krijgen. Verder moet meer aandacht worden besteed aan de logische opbouw van een brief, waarbij een zin maximaal één boodschap tegelijk mag bevatten en niet meer dan twaalf woorden moet tellen. Om het probleem kort samen te vatten: deze één na laatste zin was dertig woorden lang. Gemiddelde per zin van deze column tot nu toe: 20,4. Tot zover dit schrijfproduct.
Copyright Peter Bonder.