IJdeltuiten
Het overlijden van Hans Wiegel heeft bij links en rechts Nederland, vriend en vijand dus, even voorspelbare als vriendelijke reacties losgemaakt. De man was een charismatisch natuurtalent, met veel gevoel voor humor, een scherp oog voor waar de camera stond en altijd wel een mooie oneliner paraat. Met gepaste compassie wordt in alle terugblikken voorbij gegaan aan het feit dat zijn politieke erfenis in feite niet meer voorstelt dan dat etentje in 1977 met Dries van Agt om Joop den Uyl af te zeiken en die ene tegenstem in 1999 toen hij als lid van de Eerste Kamer de invoering van het correctief referendum - het kroonjuweel van coalitiegenoot D66 – blokkeerde en het tweede paarse kabinet van premier Wim Kok liet struikelen. Maar het meest pijnlijke is toch wel dat niemand het ook maar aandurft om te refereren aan zijn zogenaamde columns in De Telegraaf die zelfs met het predikaat ‘mager’ nog veel te royaal omschreven zouden zijn. Het waren doorgaans weliswaar veel woorden, maar er stond niets in en dat is toch knap als je dat maar liefst vijf jaar weet vol te houden – of zoals hij deze unieke prestatie zelf omschreef als ‘hard gewerkt zonder moe te worden’. Een van zijn opvolgers bij de krant van wakker Nederland (bestaat die slogan nog?) is Ronald Plasterk, ooit namens de PvdA minister voor feesten en partijen.

Er kon geen bruiloft, receptie of vernissage gevierd worden of meneer was prominent van de partij, meestal getooid met een zwierige hoed en nonchalant gedrapeerde sjaal, zichtbaar genietend van alle luxe, glamour en aandacht. Als ijdelheid genetisch bepaald is dan komt Ronald Plasterk terug als spiegel. En nu staat hij weer in de spotlights als winnaar van de Pim Fortuyn Prijs. De onderscheiding is bedoeld voor ‘een publieke denker of doener die het debat durft aan te gaan en met scherpe blik en morele ruggengraat bijdraagt aan een eerlijker, opener en moediger samenleving’. Volgens het juryrapport hebben we hier te maken met ‘een publieke intellectueel die vragen stelt waar anderen zwijgen en zich niet laat meeslepen door morele paniek, activistische hypes of ideologische dogma's’ en ‘iemand met lef, visie en een enorme intellectuele bagage, die zich niets gelegen laat liggen aan politieke correctheid of sociale druk’. Dat zijn grote woorden voor dit politieke vedergewicht verpakt als geparfumeerde dandy die zich, opzichtig gesouffleerd door die twee zwaveldampende grefogriezels, de dubieuze eer mag toedichten de geestelijke vader te zijn van het smerigste kabinet dat Nederland ooit gekend heeft. Daarmee pleegde hij niet alleen verraad aan de partij en de kiezers die hem de publieke bevrediging van zijn snobistische hoogmoed gegund hadden, maar hij was bovendien zeer van zins om geheel naar de smaak, wens en behoefte van Geert Wilders premier van deze bedenkelijke boevenbende te worden. Dat dit niet lukte lag uiteindelijk aan een sinister complot van de linkse kerk met hardnekkige geruchten over een schimmige patentenzwendel die hem meervoudig multimiljonair zou hebben gemaakt. Toen stelde hij geen vragen waar anderen zwegen. En zo werd hij, net als Hans Wiegel, ‘de beste minister-president die Nederland nooit gehad heeft’. In beide gevallen: godzijdank.
Copyright Peter Bonder.